SHARP

Taal

ONDERDEELNAMEN EN FUNCTIES

BUITENKANT

Uitvoerlade (uitvoerladekast)

In deze lade worden afgedrukte vellen papier opgevangen.

Bedieningspaneel

Op dit paneel vindt u de toets [Aan], de informatie-indicator en het aanraakscherm.
Gebruik het aanraakscherm om elk van deze functies uit te voeren.
Een markering van het NFC-aanraakpuntgebied wordt tevens weergegeven.

USB-poort (A-type)

Via deze aansluiting kan een USB-apparaat zoals een USB-stick op het apparaat worden aangesloten.
Ondersteunt USB 2.0 (Hi-Speed).

Doorvoerlade

Gebruik deze lade om handmatig papier in te voeren. Wanneer u papier laadt, moet u ook de verlenglade openen.

Tray 1

Plaats papier in deze lade.

Lade 2 (wanneer een papierinvoereenheid voor 600 vellen is geïnstalleerd)

Plaats papier in deze lade.

Lade 3 (wanneer twee papierinvoereenheden voor 600 vellen zijn geïnstalleerd)

Plaats papier in deze lade.

Lade 4 (wanneer drie papierinvoereenheden voor 600 vellen zijn geïnstalleerd)

Plaats papier in deze lade.

Voorkaft

Open deze klep om een tonercartridge te vervangen.

BINNENKANT, ZIJKANT EN ACHTERKANT

Fuseereenheid

Hier wordt warmte toegepast om de overgebrachte afbeelding op het papier te smelten.

Waarschuwing

De fuseereenheid is heet. Zorg dat u geen brandwonden oploopt wanneer u vastgelopen papier verwijdert.
Fotogeleidende trommel

Op de fotogeleidende trommel worden afbeeldingen gevormd.

Lep op

Zorg dat u de overdrachtsroller niet aanraakt of beschadigt. Dat kan resulteren in onvolmaakte afbeeldingen.
LAN-aansluiting

Sluit de LAN-kabel aan op deze aansluiting als het apparaat binnen een netwerk wordt gebruikt.
Gebruik een afgeschermde LAN-kabel.

USB-poort (type B)

Het apparaat gebruikt deze aansluiting niet.

USB-poort (A-type)

Via deze aansluiting kan een USB-apparaat zoals een USB-stick op het apparaat worden aangesloten. Ondersteunt USB 2.0 (Hi-Speed) en USB3.0 (SuperSpeed).

Tonercartridge

Deze cartridge bevat toner.
Wanneer de toner in een cartridge opraakt, moet die worden vervangen.

Rechterklep

Open deze klep om vastgelopen papier te verwijderen.
En open het wanneer de gebruiker de instelling wijzigt om enveloppen af te drukken.

Netstekker
Hendel

Grijp het wanneer de machine wordt verplaatst.

BEDIENINGSPANEEL

In dit gedeelte worden de namen en functies van de verschillende onderdelen van het bedieningspaneel beschreven.

Informatie-indicator

Deze indicator brandt wanneer het apparaat ingeschakeld is, en wanneer een gebruiker zich aanmeldt op het apparaat.

Aanraakscherm

Op het aanraakscherm worden meldingen en toetsen weergegeven.
Bedien het apparaat door direct op de weergegeven toetsen te tikken.

Aan/uit-indicator

Deze indicator gaat branden als de schakelaar van het apparaat in de stand staat. Knippert blauw als de toets [Aan] niet onmiddellijk wordt ingeschakeld nadat de stekker in het stopcontact zit.

Toets [Aan]

Druk op deze toets om de voeding van het apparaat in of uit te schakelen.

NFC-aanraakpuntgebied

U kunt een mobiel toestel gemakkelijk aansluiten op het apparaat door het mobiele toestel aan te raken.

  • Het ontwerp van het bedieningspaneel kan worden gewijzigd.
  • U kunt de hoek van het bedieningspaneel wijzigen.

Lep op

  • Gebruik uw vinger om het aanraakscherm te bedienen.
  • Raak het aanraakscherm niet aan terwijl de eenheid opstart. Als u het aanraakscherm aanraakt, zal het mogelijk niet normaal werken.
  • Voorbeeld:
    Druk op de toets [Aan], en wacht tot het beginscherm wordt getoond. Terugkeren uit automatisch uitschakelen.

INFORMATIE-INDICATOR

Bij het IN/UITschakelen van het apparaat; bij gebruikersauthenticatie wanneer de gebruiker zich heeft aangemeld met zijn of haar identiteitskaart of NFC; wanneer een USB-geheugen wordt aangesloten op het apparaat; wanneer een taak op het bedieningspaneel van het apparaat wordt gestart; of tijdens beeldaanpassing of bij het toevoegen van een toner, is er een fout opgetreden in het apparaat, brandt de LED en oranje als antwoord op het verzoek/de bewerking van de gebruiker om de status van het apparaat aan de gebruiker te communiceren.

Dit lampje wordt gebruikt om te communiceren met gebruikers die zich voor het apparaat bevinden, daarom brandt dit niet als gevolg van bedieningen op afstand.

Verlichtingspatronen

Verlichtingspatronen verschillen afhankelijk van de status.

Verlichtingskleur Verlichtingspatronen Status

Blauw

Patroon 1

Taak in uitvoering, zoals papierinvoer of -uitvoer.

Patroon 2

Gereedstatus of andere status waarin het uitvoeren van taken mogelijk is.

Oranje

Lichten*

Fouten die het apparaat niet uitschakelen, bijvoorbeeld als de toner bijna op is.

Knippert*

Fouten die het apparaat uitschakelen, bijvoorbeeld bij het vastlopen van papier of als de toner op is.

* Als de brandende status en de knipperende status overlappen, heeft de knipperende status prioriteit.

Taal

Version 01a / bpb547pw_usr_01a_nl

↑Eerste pagina